Poëzie.
Er was eens een jongetje,
dat graag songteksten schreef.
In de loop van de tijd
had hij er wel honderden
verzonnen en geïllustreerd.
En zoals dat gaat,
verloor het jongetje interesse
en verliet zijn fantasie
om de echte wereld eens te verkennen.
Tot op een dag een prinses zijn hartje binnen liep
en zij samen liedjes gingen schrijven.
Bij het jongetje, dat nu een man is geworden was,
begon het weer te kriebelen om teksten te schrijven.
Na het luisteren van een Nederlandstalige rockband,
kwam het idee om eens in zijn moerstaal te schrijven.
En zo geschiede het:
De man werd een poëet.
Dubieus Duo.
Er was eens een coach
uit Laren
die heel goed
was in het verklaren
van zaken
waar hij geen verstand van had.
Er kwamen
allerlei mensen
met vragen en wensen
waar hij het antwoord vroeg
aan zijn oranje gevlekte poes
met de naam Mispoes.
Ging Mispoes de poes miauwen,
dan was het antwoord:
Ja ik denk dat het wel kan.
Ging hij likken,
dan moest men stoppen.
En zo werd de coach
een veel gevraagd man.
Maar op een zekere dag
stond de de deur
van de therapie ruimte wagenwijd open
en is Mispoes weggelopen.
De aap kwam uit de mouw
en gauw
had iedere cliënt het door,
dat het gewenste antwoord waarvoor
men kwam, niet kwam
en gingen ze er als een speer vandoor.
En zo kwam de coach,
die het heel goed wist,
dat hij de benodigde studie had gemist,
terecht bij Broodfabriek Vergist
achter de lopende band.
En Mispoes
kreeg een
hele mooie speciale
poster met oranje letters geschreven:
Tot op heden vermist.
Is zijn dood mijn brood ?
Sta bij het graf
van een gevallen man,
die gestorven is in een oorlog
die nooit kwam.
Met zijn geweer
van woorden
in zijn opgedroogd bebloede hand, heeft hij dapper gestreden
voor zijn nooit bestaande land.
Op het graf
van deze onbekende held
staat vermeld:
Dat hij fijne dromen
op zijn helm
had geplakt,
verpakt in kleuren die hij alleen kende.
Het is alsof
ik zijn pijn zelf kan voelen.
Alsof hij daar beneden nog ligt te woelen.
En daar op subtiele
wijze mijn woorden heeft omgehakt.
Zo sta ik een tijdje te prevelen
bij het graf
van een gevallen man,
die dacht te ontsnappen aan
het gevecht
van alles wat hij had gezegd.
En stapte als een paard op draf
zo in het graf.
En zoals het hoort
staat er op
deze gevallen mans graf:
'Rusten doet hij niet,
want doden leven in poëzie voort.'
Gevangenen van de Vrijheid.
Ik zit in een cel
met een blok aan mijn been.
De cel
heeft geen muren
maar ik kan nergens heen.
Ik zit
in de boeien
vanwege mijn geloof.
Ik zie
hoe ik wordt gekoeioneerd.
Ik hoor ze van
mijlenver af al vreselijk loeien.
Nog maar
levenslang,
tel ik de dagen,
tel de levensvragen
met handboeien om.
Mens,
wees niet bang.
Het duurt niet lang.
Dan zal ik Zijn.
Vrij.
lief mensje.
Lief mensje
ik wens je:
Blijf toch zoals je bent.
Blijf nog even zoals ik je ken.
Ik weet het.
Daarom schrijf ik dit op.
Want er kan een tijd komen,
dat je het vergeet
en stilletjes aan veranderen je dromen.
Lief mensje
Ik wens je:
Dat ik blijf zoals jij mij kent.
Dat ik voor jou dezelfde blijf.
Laten we nog even spelen.
Spelen.... spelen....
Uren
doorgaan met spelen
tot we ons kapot vervelen.
En dan een ijsje eten
en opnieuw weer doorgaan met spelen.
Tot mama
thuis komt
en we allemaal weer samen zijn.
Want lief mensje:
Samen zijn,
echt samen zijn
is echt fijn.
Welterusten!
Wij zullen
hoe dan ook er altijd voor je zijn.
Welterusten.
Bij mij om de hoek.
Bij mij om de hoek
woont
een ex- kluizenaar,
die extreem
bang was voor gevaar.
Nu woont hij daar;
deze
ex- kluizenaar.
Met vijf parkietjes
en een kater zonder haar.
Altijd was hij o zo bang
voor potentieel gevaar.
Altijd op zijn hoede
betrad hij de boze broze
buitenwereld.
Deze schrikachtige ex- kluizenaar.
Maar op een goede
of kwade dag,
(Dat mag u zelf invullen...)
belde er een verkoopster
bij hem aan,
die hij niet kon weerstaan.
Dus voortaan
Kunt u deze ex- kluizenaar,
die ooit bang was
voor ieder mogelijk gevaar,
vinden in de bistro van Tante Sjaan.
Samen
met zijn liefje,
die hij echt niet kon weerstaan.
Moraal
van het verhaal:
Kluizenaars doe alsjeblieft
niet open
voor verkoopsters
van Bistro van Tante Sjaan!
Broodnodig.
Ik heb brood nodig.
Brood nodig
voor onderweg.
De afstand wordt kleiner.
Elke ademhaling dieper
en intenser.
Let op alles wat ik nu zeg:
'Brood nodig
ik heb brood nodig
nodig voor onderweg.
De reuzen
vallen reuze mee.
Kleine David wordt al groot.
Elke stap is oefening.
Goliath is al eeuwen dood.
De hemel
is nu eindelijk open.
Het manna
ligt nu in de palm van mijn hand.
De weg naar Utopia
ligt open en bloot.
Nu heb ik
eindelijk
wat brood.
Wat brood
Voor onderweg.
Op een zomerse dag :
Ik knip
en plak,
zing
en doe mijn ding
op mijn gemak.
Zo ontstaat er
een kartonnen
figuur van mijzelf.
Geef hem een T-shirt
plus
een stralende lach
en ogen net als ik
met een open blik.
Ik heb geknipt
en geplakt,
zong
en deed zo mijn ding
op mijn gemak.
Zo nam ik mijn kartonnen ik mee
naar een café
vlak aan zee.
Plofte in een stoel
en wachtte, maar niemand sprak.
Mensen, een heleboel,
stonden aan de grond
genageld.
Anderen
keken met wijd open mond.
Ik dacht dat ik
de woorden wel kon raden.
Tot er een klein meisje
met een half
gesmolten ijsje
naar me toe snelde en giechelde:
'Meneer,
er heeft een vogel
op uw jas gepoept!'
Een week uit het leven van meneer Domie Neeh.
Maandag;
De vogels in de kooi bij de buren
stonden stiekem te gluren.
En maakten
zo'n knetter hard lawaai,
dat bij het verzinnen
van een donderpreek
het een lijdensweg
werd van een week!
‘Pardon mevrouw,
pardon meneer!’
Dinsdag;
In het café
net hier bij hem om de hoek,
Je weet wel,
het café van PJ Lariekoek,
werd zijn alcoholvrije pilsje geserveerd
en dat bleek weer eens
te lauw.
‘Pardon meneer,
pardon mevrouw?’
Woensdag;
In het stille Leidense parkje De Bult
was hij eindelijk
in completatieve staat gehuld
Toen gingen Bas en Cas
op hun twee opgevoerde scooters
te keer op en neer heen en weer:
‘Pardon mevrouw,
pardon meneer!’
Zondag;
Op de kansel gaf hij zijn publiek een fictieve pak ransel.
“Er is weer niks geleerd hier in Leiden!
Toch mevrouw,
toch meneer?
Kon iemand mij toch
van mijn roeping bevrijden!”
Als de wind . . .
Als de wind
in mijn hoofd
de goede kant op waait,
dan zweef ik even -lichtjes-
met mijn voetjes boven de grond.
Als de wind
in mijn hoofd
de goede kant op waait,
dan hoef ik -even-
helemaal niets
en hoef ik niet
te blijven waar ik eens stond.
Ik zie
dan een pad verschijnen,
die er eerst nog niet bestond
en dat allemaal
als de wind
mij even optilt boven de grond.
De zes snoezelige poezen.
In de achtertuin
van juffrouw Langoor.
Zaten zes zeer
ontspannen poezen
heerlijk te soezen.
Zes exotische poezen
kijken neer
op poezen
van mengelmoezen.
Als die weer eens komen gluren
wanneer de zes uitgebreid, liggen te soezen.
Dan loeien de
poezen van juffrouw Langoor
allemaal schuttingtaal.
Maar dan wel op hun deftigst, in koor.
Dat dan wel weer hoor!
Maar er is één kater
uit de wijk Bellevoor,
waar de hartjes van de poezen
van juffrouw Langoor
even stoppen
met soezen.
En klimmen,
roetsj,
deze zes poezen
op de schutting
en zwijmelen ze van: 'o lala, o lala
kijk eens wie komt daar aan!'
Deze zes poezen
vergeten even hun keurige maniertjes
als ze Alfonso
de rooie kater
van meneer Jean Pierre Brekelman
uit de Voortlaan
voorbij zien gaan...
Maar voor de rest
hebben de zes
de pest
om iets anders te doen
dan soezen;
deze ontspannen poezen...
Het leven als astronaut op aarde.
Soms voel ik me een astronaut
al wandelend
soms op vreemde wegen.
Al wandelend
kom ik soms de meest
vreemde wezens tegen.
Soms, heel soms herken ik mijzelf
in zo'n vreemde soort.
Ervaar dan een soort van herkenning.
Het zit hem dan vaak niet
in het gesproken woord.
Ook juist niet in de gebaren,
maar in de twinkeling
der herkenning:
Dat ook de ander hier niet thuis hoort.
Soms, maar vaker dan geregeld,
kruizen dan onze paden
en verlaat ik even deze aarde
achter gesloten ogen;
achter mijn astronautenhelm
en voel ik andere waarden en
andere vormen
op deze buitenaardse aarde.
Soms blijf ik hangen
door de zwaartekracht
in de geschapen wereld om mij heen.
Op een ogenblik,
zal ik mijn ruimteschip zien,
die met haar roep
me meeneemt, zo hoepla van de stoep.
Tot dan,
al wandelend zoekend op mijn weg
onder vreemde wezens
onderzoekend wat deze nu
precies bedoelen,
blijf ik me voelen
als een astronaut.
De moord op klaarlichte dag.
Ik heb zojuist
mijn schaduw vermoord.
Het gaf geen rommel
en er kleeft
ook geen bloed
aan mijn handen.
Nee, dat hoort niet
bij mijn psychotische soort.
Ik heb zojuist
mijn schaduw vermoord.
Had hem vaak verbannen
naar Verweggistan
om te ontspannen
in zo'n peperduur wellnessoord.
Maar ja,
voor ik het wist
kwam hij weer terug
en begon het stalken opnieuw.
Echt vet- mega- gestoord!
Dus,
heb ik zojuist
iets over kwart over tien
mijn eigen schaduw vermoord!
Nee,
Nee,
het is geen hoofdzonde
of strafbaar feit.
Ik weet het ook wel:
Ook na
zijn dood
raak ik hem nog steeds niet kwijt.
Lekker dan...
De legende van een ongewone piratenbende.
Op een zekere dag schreeuwde
een zekere kapitein Stinkkroeg
naar zijn mannen:
'Mannen we gooien
het voortaan over een andere boeg'
Weet dat
kapitein Stinkkroeg
een piraat is,
die over lijken gaat.
Dus was er niemand
die naar
zijn onzuivere
motieven vroeg.
De kapitein
is een echte schavuit
en had met de zoveelste
overwinning
een toverboek als buit
van de achterbakse,
maar o zo domme
heks Zellavieze Spruit.
Na wat heen en weer
gehocuspocus
met rum en zwaard,
kreeg zijn schip De Zwarte Vaart
op magische wijze vleugels.
Ploef! Zoef!
Het schip steeg op
zonder een enkele
zucht. Roetsj... zo in de lucht.
Ze gingen roven en stelen.
Niet zomaar goud
of saaie dode juwelen.
Nee, nee oh nee,
ze gingen voor kostbaarheden,
die men niet van echte ruwe piraten
zou verwachten.
Zoals boven Alaska in Bear Lake
voor het magnifieke poollicht.
Die namen ze
hupsakee zo mee.
En maakten er heerlijke rumsap van
waardoor hun al enge gezichten
heel eng gingen gloeien.
Oh, wat was dat een echt heel eng gezicht.
Ze stalen bliksemschichten
uit De Donder- en Bliksemfabriek.
En lieten het wolkwerkvolk
beduusd achter bij hun loopband.
Het kwam op
het wolkjournaal
en besloeg zeven pagina's
in de Plaatselijke Regenbuikrant.
Als ze op vakantie gingen,
bezetten ze vele,
door kinderen bedachte,
prachtige zoete luchtkastelen
en stalen zo
veel mogelijke zonnestralen.
En dronken hun bijzondere rumsap
zo rechtstreek uit de rumtap.
Door zijn te extreem korte lont
maakte kaptein Stinkkroeg
het wel erg bont.
En kwam een spoedberaad
van de Piraten Vakbond,
dat oneervol ontslag nodig vond.
Deze boze, kwaadaardige vent
kon nergens meer aan de slag
en verdiende geen cent.
Misschien vraag je
misschien af waar hij nu is gebleven?
Niemand
weet het honderd procent zeker
en niemand kan geloven
dat het weer rustig is.
Kijk maar uit
bij donder en bliksem!
Misschien zie je hem daar wel boven.
Wie weet...
Het boselfje.
Ooit was ik
een prachtig boselfje.
Ik liet de wind,
de geur en schoonheid
van flora en fauna
mij in extase brengen.
Die dagen van weleer
herinner ik me
als inzichten
steeds meer
en meer.
Elke keer
dat ik mijn voeten
in het warme water dompel
en de zoete lentegeur
tot me neem.
Eens keer ik terug
naar je tuin
en
beweeg ik vrij
op het ritme
van jouw wind.
Als het boselfje
in mij
haar weg hervindt.
Het maken van een snoepreisje.
Maandagmorgen
was het op radio en tv.
Iedereen stond versteld
van het grote nieuws
dat werd gemeld:
Aan de kant van de A2,
ter hoogte
van Den Bosch,
stond een vrachtwagen
langs de weg, total loss.
Het was een wagen
van snoepfirma
JB van Drop.
Echt waar!
Het stond
er echt met dropletters op.
Maar er was iets
eigenaardigs mee.
Er was iets heel vreemds
mee aan de hand
met deze
snoepvrachtwagen,
die total loss stond langs de kant.
De politie en de brandweer
krabden eens flink
achter hun oren
terwijl ze bleven staren
naar de vrachtwagen- meneer.
Zoiets hadden ze nog nooit gezien
en dat zouden ze hierna nooit meer.
Want tsja, hoe leg je
aan anderen uit:
Er zat achter het stuur
een echte ijsbeer.
Het was Pedro,
de ontsnapte ijsbeer uit Gaia Zoo.
Hij was het eten van vis beu!
En van rondjes lopen
werd hij zo
ontzettend moe!
Dus hij besloot dat hij zijn droom
achterna zou gaan.
En nu bezorgt hij
snoep aan huis
van firma JB van Drop.
Zijn nieuwe leven is top!
Fietsliedjes.
Mijn lief:
Ze zingt haast
altijd en overal
tijdens zonnestralen.
Zelfs in storm en regen
in haar kletsnatte poncho
houdt ze het zingen
niet tegen;
zingt ze op haar fiets.
Maar vandaag zingt ze iets,
iets anders.
Iets haast hemels
en ik voel de waterlanders opkomen.
Ik houd ze zelfs niet tegen.
Ze smelten samen,
samen
met de regen.
Zij en ik samen op de fiets.
Als bierviltjes zouden kunnen spreken:
Er hing een man in het café
na sluitingstijd aan de bar.
-Alleen-
Een man vol verhalen,
maar er was niemand,
nee, niemand om hem heen.
Deze man in het café
schreef en schreef
en schreef en schreef.
Op onderzettertjes
als een bezetene op dreef,
woorden
op verlepte bierviltjes.
Maar wat hij ook
schreef het bleef blasé.
In het café
wist niemand zijn naam
In het café
wist men
alleen dat hij honderd uit
praatte,
eenzaam,
maar hij bleef praten
en elk biertje gaf hij
een vrouwelijke naam.
De man uit het café
sleept zichzelf
lang na sluitingstijd
naar buiten.
De ochtend mist tegemoet
die hem begroet
als een lang vergeten
maar een zeer welkome vriend.
In de eerste bus
van iets na zessen in de morgen
ploft de man uit het café
op een ranzige
plek
en gaat even pitten
met zijn onderzettertjes
in zijn jas zak
als reisgenoten zonder zorgen.
Wie is toch
deze man uit dat café?
Bestaat hij echt?
Of heb ik hem zojuist verzonnen?
Een ongewone smulpartij.
De dames van Breis
eten elke vrijdagavond
bij restaurant van Zeis
alleen gerechten
van slagroom en vanille-ijs.
Soms is het
met chocolade of aardbei.
Heel soms met een vleugje anijs.
Maar op een mooie winterse dag
met veel sneeuw en ijs
vroeg de
Chef-kok van Zeis
aan de dames van Breis:
'Dames,
ik heb iets heel bijzonders uitgevonden!
'Oh wat dan, oh wat dan?'
vroegen de dames opgewonden.
En in een kleine kamer
van zijn keuken
liet de Chef-kok van Zeis
aan de dames van Breis
zijn gloednieuwe uitvinding zien.
'Dames, deze machine
verandert alles,
werkelijk alles,
in slagroom en ijs!
'Oh wat enig, oh wat enig!'
joelde de dames van Breis.
Ze probeerden van alles:
Potjes, pannen en zelfs een verdwaalde muis,
die ver weg was van zijn huis,
ging zo, hoepla, in de machine.
'Wat veel belovend!
Wat veel belovend!'
riepen de de dames van Breis.
'Mogen wij ook wat eens proberen?'
vroegen de dames opgewonden.
'Met deze machine die u heeft uitgevonden!'
Maar nog voordat de Chef
iets kon zeggen of kon uitleggen,
doken de dames van Breis in de machine
en bij het indrukken van de knop
schreeuwde de Chef kok:
'STOP!'
Maar hop, hop, hop,
de dames van Breis
werden veranderd
in slagroom en vanille-ijs.
Die avond worden de gasten
van restaurant van Zeis
getrakteerd
op gratis
en knetter
veel desserts
van slagroom en ijs.
De sage van Biba Babora.
In de bergen van Biba Babora
woonde een hele dikke reus.
die zo vaak verkouden was
en oh gut oh gut
dan stroomde er
een lading prut uit zijn neus.
De mensen die woonden
aan de voet van de berg
leefden al die tijd in onzekerheid.
Sommigen leefden in angst.
Anderen vonden
het heel erg
voor de dikke reus
met zijn verkouden neus.
Zo ook een klein dapper ventje
genaamd Biba- Arie,
die op zinderende zomerdagen
meer iets weg had
van een ondeugende kanarie.
Biba- Arie was het beu.
Nou en of Arie was het beu;
al dat gesnotter en gemopper.
En kocht op een goede dag
bij de super liters ontstopper
en een lading tissues
tegen geproest en verkoudheid-issues.
Biba-Arie beklom het smalle pad,
dat bezaaid lag met liters snot.
Op weg naar de reus,
die zich verborg in zijn grot.
Kun jij mij helpen? Bromde de reus,
terwijl er weer een lading
snot los kwam
uit zijn verkouden neus.
‘Jazeker’, antwoordde Biba- Arie.
‘Ga maar lekker zitten reus!
Doe je hoofd
maar naar achteren.’
En toen vloeide er liters
ontstopper door de neus
van de dikke reus.
‘Nu nog even wachten’, sprak Biba-Arie
Opeens begon de reus,
alsof ie in brand stond,
ontzettend te gillen.
Heel zijn lijf begon hevig te trillen.
Toen gebeurde het met veel bombarie:
De reus met zijn verkouden neus
ontplofte!
Echt waar. Echt. Heus!
En sinds die dag
stroomt er een waterval
uit de grot van de dikke reus.
En zo ontstond de sage van Biba-Babora.
Over de dino die niet wist dat de rest was uitgestorven.
In de eeuwen oude streek
Koekerliestrome
Aan de grens met Botsandiekome
ligt een zompig moeras,
zo diep verscholen,
dat niemand überhaupt wist dat het er was.
Aan de rand van het moeras,
dat naar stinkt naar aardgas,
ligt een teerachtige plas
waar de laatste
levende dino doodleuk lag te slapen.
Half slaperig rekte hij zich uit
gewekt door een vreemd geluid.
Geschrokken
keek hij op zijn klok.
Kreeg wederom een schock:
Had ie al die tijd hier liggen pitten?!
Waar zouden de anderen zijn?
Waar zouden die nou zitten?
Als de wiederweer
trok hij zijn krijtbroek en blazer aan.
Nog even voor de spiegel staan,
omdat hij vond
dat hij alleen keurig
de wereld in kon gaan.
Nu nog zijn
lange deftige jas.
Zo verliet hij,
uiterst chique, het moeras.
Onderweg vroeg hij
aan ieder die hij tegenkwam:
'Zeg hebben jullie soms
anderen zoals mij gezien?
Toen ik in slaap kukelde, telde ik er tien!’
Maar iedereen hoorde alleen maar
‘Grrraauw, grrrrauw
ik eet jullie rauw!’
Een dappere professor
in de dinokunde
liet de dino
met handen en voeten
weten dat hij echt
de laatste levende dino was.
En dat de rest opgezet was
in het museum Koekerliefras.
De professor zou wel
de directeur even bellen
om te vertellen,
dat er nog
een levende dino was,
die had liggen pitten
hier vlakbij in een moeras.
‘Oh wat enig!’
zei de directeur
van Koekerliestrome
'Laat de dino maar gerust komen!
Dan heb ik een primeur.
en hij voelde zich eindelijk grandeur!
Wat kan ik als dinomuseum directeur
nog meer wensen?
De laatste
echte
levende dino,
die achter mijn kassa bij de voordeur
entreekaartjes kan
verkopen aan de mensen.
De onverschrokken brandweerman.
Op nummer tien
woont brandweerman Borrewien
die elke verschrikking
inmiddels wel heeft gezien.
Niets is hem vreemd.
Niets doet hem vrezen.
Deze single
brandweerman
die woont op nummer tien.
Niets? zegt u.
Nou ja alleen voor de kat
van mw. van Buren,
die telkens bij hem komt gluren.
En dan heel hard schreeuwt:
'Boe,
ik ben geen kat
maar een koe!'
en dan heel snel terug rent
naar flatje nummer zeven.
Het flatje van mevrouw van Buren.
Dan zit
de stoere brandweerman
weer te beven
in zijn flatje op nummer tien,
want zo iets engs
heeft ie nog nooit gezien.
Gelukkig is het maar in
meneer Borrewien zijn dromen,
want anders
zou ie nooit meer
uit zijn flatje zijn gekomen.
Een autootje.
Er rijdt een autootje
door de straten.
Tis een apart geval.
'Merkwaardig'
zal men zeggen
als men hem zien zal.
Er rijdt een autootje
soms
vooraan de stoet
vaak in het midden
maar toch opvallend.
Nou ja, meestal.
Er rijdt een autootje
door de straten
van mijn
hersenspinsels.
'T blijft een bijzonder geval.
Wil je mee rijden?
Toeter maar!
Hij neemt je mee
waar jullie wegen heen leiden.
Apenstreken.
In Nora’s achtertuin
in de lange Lindelaan
hangen drie aapjes
de hele dag in een boom.
Eén
zit de hele dag te lezen.
Stripboekjes wel te verstaan,
want plaatjes kijken
gaat vlot en is zo gedaan.
De tweede,
de tweede speelt piano, de hele dag
Bach, Beethoven en psalmen
of wat het ook wezen mag,
terwijl de eerste
rustig zijn stripboekjes
zit te lezen.
De derde,
de derde is een luie schavuit.
Die voert het liefst de hele dag niks uit,
terwijl de boom langzaam
vervuilt
met stripboekjes en
psalmen op hele noten!
Nora vroeg
aan haar mama:
‘Is het echt waar
zitten er drie aapjes daar?’
‘Je weet maar nooit!’
lachte mama geheimzinnig
‘Dus kijk voortaan maar uit
waar je je bananenschillen gooit!’
Verleidelijk zoet!
Gaf me
verboden vruchten.
De één zoeter dan de ander.
Het sap sijpelt langs woorden,
die ik niet vinden kan.
Je gaf
zonder te weten
sacrale vruchten.
En, oh wat een invloed
zijn de pitten
van onverklaarbare zinnen,
die het allerlekkerst zijn.
Het smaakt.
Het raakt.
Als poëzie in puurste vorm.
Het zijn verboden vruchten
die mij buiten zinnen
doen raken.
Terrorist !
Hebt me opgeblazen
en ik lig nu
in hele kleine stukjes, op de grond.
Hoe je het gedaan hebt
doet me verbazen.
Er is niets meer
te vinden
waar ik eens stond.
Hebt me opgeblazen
en ik lig nu
in hele kleine stukjes, op de grond.
Je glimlach?
Je woorden?
Beiden doeltreffend en op gemak.
Ik weet het niet.
Heb geen logische verklaring.
Maar hoe dan ook,
jij vond mijn emo- lont.
En dan lig ik hier
opgeblazen
in hele kleine stukjes op de grond.
Kattenspel.
Er woont een kat in mij.
Met stoute schoenen aan.
Brutaal,
proost hij,
op al zijn levens
die hij nog heeft te gaan.
Gekleurd.
Als je zo nu en dan
het verleden wil herleven.
Wat je méér gaf
dan je ooit kon geven.
Even,
een roze bril.
Even,
een roze bril.
Als je zo nu en dan
het heden wil beleven
om stil te staan
bij het leven.
En zo,
nu en dan
de toekomst kunnen weven
in gedachten van zo- even.
Door een roze bril!
Geen vlinders in mijn buik !
Een blonde griet uit Den Haag
gaf mij aardappelen met broccoli.
Haar leus:
“de liefde van de man,
gaat door zijn maag…”
Dus mocht ze mij
blijkbaar nie.
Op 't perronnetje.
…zocht het oude locomotiefje
een motiefje
om een ritje te maken
naar zijn liefje.
Maar de roestige wielen
bleven steken.
Dus bleef er niets anders over
dan het sturen
van een liefdesbriefje.
Even.
Even
voor een keer
ben ik jou:
Om te begrijpen
de keuzes die jij maakte.
Om te ervaren
wat jou zo enorm raakte.
Even,
voor een keer
ben ik jou:
Om te luisteren
naar de stemmen in je hoofd.
Om te geloven
waar in jij zo in gelooft.
Even,
voor een keer
ben ik jou en snap ik
waarom ik zoveel van je hou.
Exodus (wat als . . . ?)
Wat als de beperkingen,
die ik tegenkom
in mijn eigen hoofd zitten?
Misschien kan ik dan stoppen
met hollen,
naar het pure van mijn bestaan
en mijzelf toestaan om te genieten
van het uitzicht dat ik nog heb te gaan.
Wat als de beperkingen,
die ik tegenkom
in mijn eigen hoofd zitten?
Misschien kunnen
de verkeersborden weg,
langs de kant.
En kan ik,
eindelijk ongehinderd
naar het beloofde land.