lief  mensje.

Lief mensje

ik wens je:

Blijf toch zoals je bent.

Blijf nog even zoals ik je ken.

 

Ik weet het.

Daarom schrijf ik dit op.

Want er kan een tijd komen,

dat je het vergeet

en stilletjes aan veranderen je dromen.

 

Lief mensje

Ik wens je:

Dat ik blijf zoals jij mij kent.

Dat ik voor jou dezelfde blijf.

 

Laten we nog even spelen.

Spelen.... spelen....

Uren

doorgaan met spelen

tot we ons kapot vervelen.

En dan een ijsje eten

en opnieuw weer doorgaan met spelen.

 

Tot mama

thuis komt

en we allemaal weer samen zijn.

 

Want lief mensje:

Samen zijn,

echt samen zijn

is echt fijn.

 

Welterusten!

Wij zullen

hoe dan ook er altijd voor je zijn.

Welterusten.

Bij  mij  om de  hoek.

Bij mij om de hoek

woont

een ex- kluizenaar,

die extreem

bang was voor gevaar.

 

Nu woont hij daar;

deze

ex- kluizenaar.

Met vijf parkietjes

en een kater zonder haar.

 

Altijd was hij o zo bang

voor potentieel gevaar.

Altijd op zijn hoede

betrad hij de boze broze

buitenwereld.

Deze schrikachtige ex- kluizenaar.

 

Maar op een goede

of kwade dag,

(Dat mag u zelf invullen...)

belde er een verkoopster 

bij hem aan,

die hij niet kon weerstaan.

 

Dus voortaan

Kunt u deze ex- kluizenaar,

die ooit bang was

voor ieder mogelijk gevaar,

vinden in de bistro van Tante Sjaan.

 

Samen

met zijn liefje,

die hij echt niet kon weerstaan.

 

Moraal

van het verhaal:

 

Kluizenaars doe alsjeblieft

niet open

voor verkoopsters

van Bistro van Tante Sjaan!

Broodnodig.

Ik heb brood nodig.

Brood nodig

voor onderweg.

 

De afstand wordt kleiner.

Elke ademhaling dieper

en intenser.

Let op alles wat ik nu zeg:

 

'Brood nodig

ik heb brood nodig

nodig voor onderweg.

 

De reuzen

vallen reuze mee.

Kleine David wordt al groot.

Elke stap is oefening.

Goliath is al eeuwen dood.

 

De hemel

is nu eindelijk open.

Het manna

ligt nu in de palm van mijn hand.

De weg naar Utopia

ligt open en bloot.

 

Nu heb ik

eindelijk

wat brood.

Wat brood

Voor onderweg.

Op  een  zomerse  dag :

Ik knip

en plak,

zing

en doe mijn ding

op mijn gemak.

 

Zo ontstaat er

een kartonnen

figuur van mijzelf.

 

Geef hem een T-shirt

plus

een stralende lach

en ogen net als ik

met een open blik.

 

Ik heb geknipt

en geplakt,

zong

en deed zo mijn ding

op mijn gemak.

 

Zo nam ik mijn kartonnen ik mee

naar een café

vlak aan zee.

Plofte in een stoel

en wachtte, maar niemand sprak.

 

Mensen, een heleboel,

stonden aan de grond

genageld.

Anderen

keken met wijd open mond.

Ik dacht dat ik

de woorden wel kon raden.

 

Tot er een klein meisje

met een half

gesmolten ijsje

naar me toe snelde en giechelde:

 

'Meneer,

er heeft een vogel

op uw jas gepoept!'

Een  week  uit  het  leven  van  meneer  Domie  Neeh.

Maandag;

De vogels in de kooi bij de buren

stonden stiekem te gluren.

En maakten

zo'n knetter hard lawaai,

dat bij het verzinnen

van een donderpreek

het een lijdensweg

werd van een week!

 

‘Pardon mevrouw,

pardon meneer!’

 

Dinsdag;

In het café

net hier bij hem om de hoek,

Je weet wel,

het café van PJ Lariekoek,

werd zijn alcoholvrije pilsje geserveerd

en dat bleek weer eens

te lauw.

 

‘Pardon meneer,

pardon mevrouw?’

 

Woensdag;

In het stille Leidense parkje De Bult

was hij eindelijk

in completatieve staat gehuld

Toen gingen Bas en Cas

op hun twee opgevoerde scooters

te keer op en neer heen en weer:

 

‘Pardon mevrouw,

pardon meneer!’

 

Zondag;

Op de kansel gaf hij zijn publiek een fictieve pak ransel.

“Er is weer niks geleerd hier in Leiden!

Toch mevrouw,

toch meneer?

Kon iemand mij toch

van mijn roeping bevrijden!”

Als  de  wind . . .

Als de wind
in mijn hoofd
de goede kant op waait,
dan zweef ik even -lichtjes-
met mijn voetjes boven de grond.

Als de wind
in mijn hoofd
de goede kant op waait,
dan hoef ik -even-
helemaal niets
en hoef ik niet
te blijven waar ik eens stond.

Ik zie
dan een pad verschijnen,
die er eerst nog niet bestond
en dat allemaal
als de wind
mij even optilt boven de grond.

De  zes  snoezelige  poezen.

In de achtertuin

van juffrouw Langoor.

Zaten zes zeer

ontspannen poezen

heerlijk te soezen.

 

Zes exotische poezen

kijken neer

op poezen

van mengelmoezen.

Als die weer eens komen gluren

wanneer de zes uitgebreid, liggen te soezen.

 

Dan loeien de

poezen van juffrouw Langoor

allemaal schuttingtaal.

Maar dan wel op hun deftigst, in koor.

Dat dan wel weer hoor!

 

Maar er is één kater

uit de wijk Bellevoor,

waar de hartjes van de poezen

van juffrouw Langoor

even stoppen

met soezen.

 

En klimmen,

roetsj,

deze zes poezen

op de schutting

en zwijmelen ze van: 'o lala, o lala

kijk eens wie komt daar aan!'

 

Deze zes poezen

vergeten even hun keurige maniertjes

als ze Alfonso

de rooie kater

van meneer Jean Pierre Brekelman

uit de Voortlaan

voorbij zien gaan...

 

Maar voor de rest

hebben de zes

de pest

om iets anders te doen

dan soezen;

deze ontspannen poezen...

Het leven als astronaut op aarde.

Soms voel ik me een astronaut

al wandelend

soms op vreemde wegen.

Al wandelend

kom ik soms de meest

vreemde wezens tegen.

 

Soms, heel soms herken ik mijzelf

in zo'n vreemde soort.

Ervaar dan een soort van herkenning.

Het zit hem dan vaak niet

in het gesproken woord.

Ook juist niet in de gebaren,

maar in de twinkeling

der herkenning:

Dat ook de ander hier niet thuis hoort.

 

Soms, maar vaker dan geregeld,

kruizen dan onze paden

en verlaat ik even deze aarde

achter gesloten ogen;

achter mijn astronautenhelm

en voel ik andere waarden en

andere vormen

op deze buitenaardse aarde.

 

Soms blijf ik hangen

door de zwaartekracht

in de geschapen wereld om mij heen.

Op een ogenblik,

zal ik mijn ruimteschip zien,

die met haar roep

me meeneemt, zo hoepla van de stoep.

 

Tot dan,

al wandelend zoekend op mijn weg

onder vreemde wezens

onderzoekend wat deze nu

precies bedoelen,

blijf ik me voelen

als een astronaut.

 

De moord op klaarlichte dag.

Ik heb zojuist

mijn schaduw vermoord.

Het gaf geen rommel

en er kleeft

ook geen bloed

aan mijn handen.

Nee, dat hoort niet

bij mijn psychotische soort.

 

Ik heb zojuist

mijn schaduw vermoord.

Had hem vaak verbannen

naar Verweggistan

om te ontspannen

in zo'n peperduur wellnessoord.

 

Maar ja,

voor ik het wist

kwam hij weer terug

en begon het stalken opnieuw.

Echt vet- mega- gestoord!

 

Dus,

heb ik zojuist

iets over kwart over tien

mijn eigen schaduw vermoord!

 

Nee,

Nee,

het is geen hoofdzonde

of strafbaar feit.

Ik weet het ook wel:

Ook na

zijn dood

raak ik hem nog steeds niet kwijt.

 

Lekker dan...

De  legende van  een  ongewone  piratenbende.

Op een zekere dag schreeuwde

een zekere kapitein Stinkkroeg

naar zijn mannen:

'Mannen we gooien

het voortaan over een andere boeg'

 

Weet dat

kapitein Stinkkroeg

een piraat is,

die over lijken gaat.

Dus was er niemand

die naar

zijn onzuivere

motieven vroeg.

 

De kapitein

is een echte schavuit

en had met de zoveelste

overwinning

een toverboek als buit

van de achterbakse,

maar o zo domme

heks Zellavieze Spruit.

 

Na wat heen en weer

gehocuspocus

met rum en zwaard,

kreeg zijn schip De Zwarte Vaart

op magische wijze vleugels.

Ploef! Zoef!

Het schip steeg op

zonder een enkele

zucht. Roetsj... zo in de lucht.

 

Ze gingen roven en stelen.

Niet zomaar goud

of saaie dode juwelen.

Nee, nee oh nee,

ze gingen voor kostbaarheden,

die men niet van echte ruwe piraten

zou verwachten.

 

Zoals boven Alaska in Bear Lake

voor het magnifieke poollicht.

Die namen ze

hupsakee zo mee.

En maakten er heerlijke rumsap van

waardoor hun al enge gezichten

heel eng gingen gloeien.

Oh, wat was dat een echt heel eng gezicht.

 

Ze stalen bliksemschichten

uit De Donder- en Bliksemfabriek.

En lieten het wolkwerkvolk

beduusd achter bij hun loopband.

Het kwam op

het wolkjournaal

en besloeg zeven pagina's

in de Plaatselijke Regenbuikrant.

 

Als ze op vakantie gingen,

bezetten ze vele,

door kinderen bedachte,

prachtige zoete luchtkastelen

en stalen zo

veel mogelijke zonnestralen.

En dronken hun bijzondere rumsap

zo rechtstreek uit de rumtap.

 

Door zijn te extreem korte lont

maakte kaptein Stinkkroeg

het wel erg bont.

En kwam een spoedberaad

van de Piraten Vakbond,

dat oneervol ontslag nodig vond.

 

Deze boze, kwaadaardige vent

kon nergens meer aan de slag

en verdiende geen cent.

Misschien vraag je

misschien af waar hij nu is gebleven?

 

Niemand

weet het honderd procent zeker

en niemand kan geloven

dat het weer rustig is.

Kijk maar uit

bij donder en bliksem!

Misschien zie je hem daar wel boven.

 

Wie weet...

Het  boselfje.

Ooit was ik
een prachtig boselfje.
Ik liet de wind,
de geur en schoonheid
van flora en fauna
mij in extase brengen.

Die dagen van weleer
herinner ik me
als inzichten
steeds meer
en meer.

Elke keer
dat ik mijn voeten
in het warme water dompel
en de zoete lentegeur
tot me neem.

Eens keer ik terug
naar je tuin
en
beweeg ik vrij
op het ritme
van jouw wind.

Als het boselfje
in mij
haar weg hervindt.

Het  maken  van  een  snoepreisje.

Maandagmorgen
was het op radio en tv.
Iedereen stond versteld
van het grote nieuws
dat werd gemeld:

 

Aan de kant van de A2,
ter hoogte
van Den Bosch,
stond een vrachtwagen
langs de weg, total loss.

 

Het was een wagen
van snoepfirma
JB van Drop.
Echt waar!
Het stond
er echt met dropletters op.

 

Maar er was iets
eigenaardigs mee.
Er was iets heel vreemds
mee aan de hand
met deze
snoepvrachtwagen,
die total loss stond langs de kant.

 

De politie en de brandweer
krabden eens flink
achter hun oren
terwijl ze bleven staren
naar de vrachtwagen- meneer.

 

Zoiets hadden ze nog nooit gezien
en dat zouden ze hierna nooit meer.
Want tsja, hoe leg je
aan anderen uit:
Er zat achter het stuur
een echte ijsbeer.

 

Het was Pedro,
de ontsnapte ijsbeer uit Gaia Zoo.
Hij was het eten van vis beu!
En van rondjes lopen
werd hij zo
ontzettend moe!

 

Dus hij besloot dat hij zijn droom
achterna zou gaan.
En nu bezorgt hij
snoep aan huis
van firma JB  van Drop.
Zijn nieuwe leven is top!

Fietsliedjes.

Mijn lief:
Ze zingt haast
altijd en overal
tijdens zonnestralen.
Zelfs in storm en regen
in haar kletsnatte poncho
houdt ze het zingen
niet tegen;
zingt ze op haar fiets.

 

Maar vandaag zingt ze iets,
iets anders.
Iets haast hemels
en ik voel de waterlanders opkomen.

 

Ik houd ze zelfs niet tegen.
Ze smelten samen,
samen
met de regen.
Zij en ik samen op de fiets.

Als  bierviltjes  zouden  kunnen  spreken:

Er hing een man in het café
na sluitingstijd aan de bar.
-Alleen-
Een man vol verhalen,
maar er was niemand,
nee, niemand om hem heen.

Deze man in het café
schreef en schreef
en schreef en schreef.
Op onderzettertjes
als een bezetene op dreef,
woorden
op verlepte bierviltjes.
Maar wat hij ook
schreef het bleef blasé.

In het café
wist niemand zijn naam
In het café
wist men
alleen dat hij honderd uit
praatte,
eenzaam,
maar hij bleef praten
en elk biertje gaf hij
een vrouwelijke naam.

De man uit het café
sleept zichzelf
lang na sluitingstijd
naar buiten.
De ochtend mist tegemoet
die hem begroet
als een lang vergeten
maar een zeer welkome vriend.

In de eerste bus
van iets na zessen in de morgen
ploft de man uit het café
op een ranzige
plek
en gaat even pitten
met zijn onderzettertjes
in zijn jas zak
als reisgenoten zonder zorgen.

Wie is toch
deze man uit dat café?
Bestaat hij echt?
Of heb ik hem zojuist verzonnen?

Een ongewone smulpartij.

De dames van Breis
eten elke vrijdagavond
bij restaurant van Zeis
alleen gerechten
van slagroom en vanille-ijs.

Soms is het
met chocolade of aardbei.
Heel soms met een vleugje anijs.

Maar op een mooie winterse dag
met veel sneeuw en ijs
vroeg de
Chef-kok van Zeis
aan de dames van Breis:

'Dames,
ik heb iets heel bijzonders uitgevonden!
'Oh wat dan, oh wat dan?'
vroegen de dames opgewonden.

En in een kleine kamer
van zijn keuken
liet de Chef-kok van Zeis
aan de dames van Breis
zijn gloednieuwe uitvinding zien.

'Dames, deze machine
verandert alles,
werkelijk alles,
in slagroom en ijs!
'Oh wat enig, oh wat enig!'
joelde de dames van Breis.

Ze probeerden van alles:
Potjes, pannen en zelfs een verdwaalde muis,

die ver weg was van zijn huis,
ging zo, hoepla, in de machine.

'Wat veel belovend!
Wat veel belovend!'
riepen de de dames van Breis.
'Mogen wij ook wat eens proberen?'
vroegen de dames opgewonden.
'Met deze machine die u heeft uitgevonden!'

Maar nog voordat de Chef

iets kon zeggen of kon uitleggen,
doken de dames van Breis in de machine

en bij het indrukken van de knop
schreeuwde de Chef kok:

'STOP!'

Maar hop, hop, hop,
de dames van Breis
werden veranderd
in slagroom en vanille-ijs.

Die avond worden de gasten
van restaurant van Zeis
getrakteerd
op gratis
en knetter
veel desserts
van slagroom en ijs.

De  sage  van  Biba  Babora.

In de bergen van Biba Babora
woonde een hele dikke reus.
die zo vaak verkouden was
en oh gut oh gut
dan stroomde er
een lading prut uit zijn neus.

De mensen die woonden
aan de voet van de berg
leefden al die tijd in onzekerheid.
Sommigen leefden in angst.
Anderen vonden
het heel erg
voor de dikke reus
met zijn verkouden neus.

Zo ook een klein dapper ventje
genaamd Biba- Arie,
die op zinderende zomerdagen
meer iets weg had
van een ondeugende kanarie.

Biba- Arie was het beu.
Nou en of Arie was het beu;
al dat gesnotter en gemopper.
En kocht op een goede dag
bij de super liters ontstopper
en een lading tissues
tegen geproest en verkoudheid-issues.

Biba-Arie beklom het smalle pad,
dat bezaaid lag met liters snot.
Op weg naar de reus,
die zich verborg in zijn grot.

Kun jij mij helpen? Bromde de reus,
terwijl er weer een lading
snot los kwam
uit zijn verkouden neus.

‘Jazeker’, antwoordde Biba- Arie.
‘Ga maar lekker zitten reus!
Doe je hoofd
maar naar achteren.’
En toen vloeide er liters
ontstopper door de neus
van de dikke reus.

‘Nu nog even wachten’, sprak Biba-Arie
Opeens begon de reus,
alsof ie in brand stond,
ontzettend te gillen.
Heel zijn lijf begon hevig te trillen.
Toen gebeurde het met veel bombarie:

De reus met zijn verkouden neus
ontplofte!

Echt waar. Echt. Heus!
En sinds die dag
stroomt er een waterval
uit de grot van de dikke reus.
En zo ontstond de sage van Biba-Babora.

Over  de  dino  die  niet  wist  dat  de  rest  was  uitgestorven.

In de eeuwen oude streek
Koekerliestrome
Aan de grens met Botsandiekome
ligt een zompig moeras,
zo diep verscholen,
dat niemand überhaupt wist dat het er was.

Aan de rand van het moeras,
dat naar stinkt naar aardgas,
ligt een teerachtige plas
waar de laatste
levende dino doodleuk lag te slapen.

Half slaperig rekte hij zich uit
gewekt door een vreemd geluid.
Geschrokken
keek hij op zijn klok.
Kreeg wederom een schock:
Had ie al die tijd hier liggen pitten?!
Waar zouden de anderen zijn?
Waar zouden die nou zitten?

Als de wiederweer
trok hij zijn krijtbroek en blazer aan.
Nog even voor de spiegel staan,
omdat hij vond
dat hij alleen keurig
de wereld in kon gaan.
Nu nog zijn
lange deftige jas.
Zo verliet hij,
uiterst chique, het moeras.

Onderweg vroeg hij
aan ieder die hij tegenkwam:
'Zeg hebben jullie soms
anderen zoals mij gezien?
Toen ik in slaap kukelde, telde ik er tien!’
Maar iedereen hoorde alleen maar
‘Grrraauw, grrrrauw
ik eet jullie rauw!’

Een dappere professor
in de dinokunde
liet de dino
met handen en voeten
weten dat hij echt
de laatste levende dino was.

En dat de rest opgezet was
in het museum Koekerliefras.
De professor zou wel
de directeur even bellen
om te vertellen,
dat er nog
een levende dino was,
die had liggen pitten
hier vlakbij in een moeras.

‘Oh wat enig!’
zei de directeur
van Koekerliestrome
'Laat de dino maar gerust komen!
Dan heb ik een primeur.
en hij voelde zich eindelijk grandeur!

Wat kan ik als dinomuseum directeur
nog meer wensen?
De laatste
echte

levende dino,
die achter mijn kassa bij de voordeur
entreekaartjes kan
verkopen aan de mensen.

De  onverschrokken brandweerman.

Op nummer tien
woont brandweerman Borrewien
die elke verschrikking

inmiddels wel heeft gezien.

Niets is hem vreemd.
Niets doet hem vrezen.
Deze single
brandweerman
die woont op nummer tien.

Niets? zegt u.
Nou ja alleen voor de kat
van mw. van Buren,
die telkens bij hem komt gluren.

En dan heel hard schreeuwt:
'Boe,
ik ben geen kat
maar een koe!'
en dan heel snel terug rent
naar flatje nummer zeven.
Het flatje van mevrouw van Buren.

Dan zit
de stoere brandweerman
weer te beven
in zijn flatje op nummer tien,
want zo iets engs
heeft ie nog nooit gezien.

Gelukkig is het maar in
meneer Borrewien zijn dromen,
want anders
zou ie nooit meer
uit zijn flatje zijn gekomen.

Een  autootje.

Er rijdt een autootje
door de straten.
Tis een apart geval.

'Merkwaardig'
zal men zeggen
als men hem zien zal.

Er rijdt een autootje
soms
vooraan de stoet
vaak in het midden
maar toch opvallend.
Nou ja, meestal.

Er rijdt een autootje
door de straten
van mijn
hersenspinsels.
'T blijft een bijzonder geval.

Wil je mee rijden?
Toeter maar!
Hij neemt je mee
waar jullie wegen heen leiden.

Apenstreken. 

In Nora’s achtertuin
in de lange Lindelaan
hangen drie aapjes
de hele dag in een boom.


Eén
zit de hele dag te lezen.
Stripboekjes wel te verstaan,
want plaatjes kijken
gaat vlot en is zo gedaan.

De tweede,
de tweede speelt piano, de hele dag
Bach, Beethoven en psalmen
of wat het ook wezen mag,
terwijl de eerste
rustig zijn stripboekjes
zit te lezen.

De derde,
de derde is een luie schavuit.
Die voert het liefst de hele dag niks uit,
terwijl de boom langzaam
vervuilt
met stripboekjes en
psalmen op hele noten!

Nora vroeg

aan haar mama:

‘Is het echt waar

zitten er drie aapjes daar?’

 

‘Je weet maar nooit!’

lachte mama geheimzinnig

‘Dus kijk voortaan maar uit

waar je je bananenschillen gooit!’

Verleidelijk  zoet!

Gaf me
verboden vruchten.
De één zoeter dan de ander.
Het sap sijpelt langs woorden,
die ik niet vinden kan.

Je gaf
zonder te weten
sacrale vruchten.
En, oh wat een invloed
zijn de pitten
van onverklaarbare zinnen,
die het allerlekkerst zijn.

Het smaakt.
Het raakt.
Als poëzie in puurste vorm.
Het zijn verboden vruchten
die mij buiten zinnen

doen raken.

Terrorist !

Hebt me opgeblazen 

en ik lig nu 

in hele kleine stukjes, op de grond.

 

Hoe je het gedaan hebt

doet me verbazen.

Er is niets meer

te vinden

waar ik eens stond. 

 

Hebt me opgeblazen 

en ik lig nu 

in hele kleine stukjes, op de grond.

 

Je glimlach? 

Je woorden? 

Beiden doeltreffend en op gemak.

 

Ik weet het niet.

Heb geen logische verklaring.

Maar hoe dan ook,

jij vond mijn emo- lont.

 

En dan lig ik hier

opgeblazen

in hele kleine stukjes op de grond.

 

Kattenspel.

Er woont een kat in mij.

Met stoute schoenen aan.

Brutaal,

proost hij,

op al zijn levens

die hij nog heeft te gaan.

Gekleurd.

Als je zo nu en dan

het verleden wil herleven.

Wat je méér gaf

dan je ooit kon geven.

Even,

een roze bril.

 

Even,

een roze bril.

Als je zo nu en dan

het heden wil beleven

om stil te staan

bij het leven.

 

En zo,

nu en dan

de toekomst kunnen weven

in gedachten van zo- even.

Door een roze bril!

Geen  vlinders  in  mijn  buik !

Een blonde griet uit Den Haag

gaf mij aardappelen met broccoli.

 

Haar leus:

“de liefde van de man,

gaat door zijn maag…” 

 

Dus mocht ze mij

blijkbaar nie.

 

Op 't  perronnetje.

…zocht het oude locomotiefje 

een motiefje
om een ritje te maken 
naar zijn liefje.

Maar de roestige wielen

bleven steken.

Dus bleef er niets anders over 
dan het sturen

van een liefdesbriefje.

Even.

Even

voor een keer

ben ik jou:

 

Om te begrijpen

de keuzes die jij maakte.

Om te ervaren

wat jou zo enorm raakte.

 

Even,

voor een keer

ben ik jou:

 

Om te luisteren

naar de stemmen in je hoofd.

Om te geloven

waar in jij zo in gelooft.

 

Even,

voor een keer

ben ik jou en snap ik

waarom ik zoveel van je hou.

Exodus   (wat  als . . . ?)

Wat als de beperkingen, 
die ik tegenkom
in mijn eigen hoofd zitten?

Misschien kan ik dan stoppen 
met hollen,
naar het pure van mijn bestaan
en mijzelf toestaan om te genieten
van het uitzicht dat ik nog heb te gaan.

Wat als de beperkingen, 
die ik tegenkom
in mijn eigen hoofd zitten?

Misschien kunnen

de verkeersborden weg,

langs de kant.
En kan ik,

eindelijk ongehinderd
naar het beloofde land.